op weg zijn


op weg zijn 1.0

bezig zijn met het volgen van zekere route; onderweg zijn

Algemene voorbeelden


De vrouw was op weg naar de bank om het geld en de juwelen veilig in een safe te zetten.

De Standaard,

De wind was bijna verdwenen, de laatste zeilboten waren op weg naar huis.

Hokwerda's kind, Oek de Jong,

op weg zijn 2.0

een ontwikkeling doormaken of voortgang boeken in de genoemde richting; ook: een zodanige ontwikkeling doormaken of zulke voortgang boeken dat het genoemde doel of resultaat snel dichterbij komt; goed vooruitgaan of vorderingen boeken in de genoemde richting
Soms voorafgegaan door een bijwoord als goed, aardig enz.

Algemene voorbeelden


Drie, vier jaar gelden was er hoop dat we op weg naar vrede waren.

De Standaard,

Nederland is op weg naar één miljoen arbeidsongeschikten; dat aantal zal in de volgende kabinetsperiode worden bereikt.

NRC,

Internet is hard op weg onmisbaar te worden in moderne liefdesrelaties. Achter het computerscherm, lijfelijk van elkaar gescheiden, bouwen miljoenen mensen aan een innige band die niet is gebaseerd op uiterlijk, maar op communicatie.

Algemeen Dagblad,

Deze regering is aardig op weg de meest nutteloze te worden van de jongste twintig jaar.

De Standaard,